Sinds ettelijke jaren- dat zijn er al zo’n bijna 10 – pendel ik naar mijn werk. Een niet te onderschatten fractie van tijd die opgaat in het rustig neerzitten op een treinstoel, in de mate dat er een treinstoel beschikbaar is natuurlijk. Het is een stuk ‘verloren’ tijd die ik ‘nuttig’ wil besteden, want zo’n uurtje per dag pendelen – en ik klaag niet, dat is bijgot al niet zo veel – is toch alweer snel voorbij.
Ik weet niet hoe ik het klaarspeel, maar het blijft voor mezelf een uitdaging om dat uurtje door te brengen op een manier dat ik het niet als een ‘onproductief’ uurtje beschouw. Dat is natuurlijk een individuele keuze, niets staat mij in de weg om een dutje te doen, wat natuurlijk niet onproductief is als ik daarna met tonnen energie aan de slag wil thuis. Of gewoon uit het raam turen, met volle aandacht het landschap bewonderen, zonder meer, een beetje rust voor de geest zodat ik thuis vol mentale energie mijn andere activiteiten kan aanvatten.
Maar om een of andere reden zie ik mezelf niet dutten of turen, om een of andere koppige reden wil ik dat jachtige ritme van de werkdag ook in de trein blijven bestendigen. Slow motion wil maar niet intreden.
Op mijn lijstje staat als treinactiviteit o.a. studeren voor de avondschool, de verschillende krantenwebsites raadplegen zodat ik het nieuws van de dag ook mee kan vertellen aan vrienden en familie, mijn hele reeks kookboeken die stof vergaren, ‘ontstoffen’ en raadplegen voor gezonde recepten, een actieplan opstellen voor efficiënter en beter werken, enz. enz. het houdt eigenlijk niet op, dat druk bezig zijn, en eigenlijk ging ik ervan uit dat heel wat van mijn medependelaars in dezelfde cadans zaten. Het kwam zelfs zover dat ik mezelf strafte, want ik had te weinig uitgespookt in de trein, ik had vooral zitten turen door het raam. En ik vond voor mezelf dat daar iets mis mee was. Waarom zou ik nu eindelijk niet de laatste filmrecensies kunnen lezen tijdens dat uurtje, of gewoon wat studeren voor de avondschool? Daar zou ik toch veel meer mee zijn?
Er kwam troost uit onverwachte hoek. Op een zeer warme zomerdag, toen ik na een dag werken in een hittegolf (en te weinig afgekoeld door air conditioning) neerzat op mijn treinzitje, de kleren voelde plakken aan m’n lichaam en mijn ogen met moeite kon openhouden, dacht ik bij mezelf dat mijn verdiende standbeeld voor ‘moed & doorzetting’ wel mocht neergehaald worden. En ik was kwaad op mezelf. Verveeld keek ik rond, mijn buurman naast me had wel the Economist op z’n schoot liggen, met oortjes in z’n oren zodat hij alleen door muziek afgeleid kon worden tijdens zijn lectuur. Toen keek ik nog eens. En nog eens. En nog eens. De buurman had the Economist nog altijd opengeslagen op dezelfde bladzijde, maar hij tuurde naar buiten, naar het landschap, hij bleef turen en turen.
Het was een warme, mooie dag, en de avond die straks zou invallen, deed me stralen. Ik had eigenlijk net zoals de anderen mee getuurd door het raam, en genoten van die mooie dag. En eigenlijk was daar niets verkeerd mee.